04 January 2015

Verwend?

Als kind kreeg ik niet altijd alles wat ik vroeg en ik vroeg al niet veel. Alleen de Heilige man met de staf gaf me op 6 december steevast wat mijn hartje begeert. Toen ik er later achter kwam dat de Sint mijn ouders waren, kon ik dat niet geloven: mijn ouders zouden nooit zoiets doen. Elke week naar de kapper, elke maand een paar nieuwe schoenen, neen daar droom ik niet van. Ik hoef niet veel geld te verdienen, als ik genoeg heb om mijn fietspleziertjes te betalen, dan ben ik de gelukkigste vrouw op de planeet. Regen of zon, koud of warm, het deert me niet. Je zal me dus niet horen klagen over het weer, daar besteed ik mijn energie en de tijd van een ander niet aan. Ik ben niet veeleisend, niet zagerig, niet klagerig, nooit moe, altijd positief .... euhhh mijn man leest mee over mijn schouder, het kriebelt plots in zijn keel. Ik dwaalde af. Wat ik wil zeggen, is dat ik niet verwend ben. Op een grauwe zondag in december, haal ik mijn fiets van stal. Een stevige training staat op het menu en daarvoor schakel ik heel bewust de juiste sparring partners in. De mannen hebben zin in een ritje op de weg, maar ik wil perse het veld in. De avond tevoren reed ik een nachtrit in het Zoniënwoud, ik ben nog vol van de nachtelijke sensatie op de donkere glooiende paden van het grote bos rond Brussel. Dichtbij en toch het veraf gevoel in het hoofd en de benen. Ik verlang naar meer. De winterrit van WTC de Buslotfietsers in Sint-Gillis – Dendermonde is de uitverkoren toertocht voor vandaag. Om zeven uur spring ik uit bed waarna ik me nog anderhalf uur moet zien bezig te houden. We hebben pas om half negen afgesproken, maar ik ben niet te houden. Ik blaak van goesting en energie. Tien minuten op voorhand ben ik op post en bel mijn partner bijna letterlijk uit bed. Ik had beter moeten weten, dit plaatje was te perfect. Wat volgt is een langgerekte zwanenzang door een zwanenmeer van modder en slijk. De aarde zuigt mij en mijn fiets letterlijk naar beneden. 
 Hierdoor bereikt niet alleen mijn energiebalans een laagtepunt, maar ook mijn humeur zakt af naar ongekende oorden waar het niet prettig toeven is. Ik knipper met mijn ogen, ze schuren en het beeld verandert niet: karresporen met kolkende moddergeulen, zwart grijnzend asfalt bezaaid met dreigende aardkloten, achtergelaten door de frames van mijn voorgangers. Ik zie kale maïsvelden zo vlak als een spiegel en zwarte kraaien die me schertsend over het hoofd duiken. En ze hebben gelijk dat ze lachen. Wat bezielt mij en deze honderden ander bikers om hier in deze depressieve omstandigheden te komen biken? Als we nog van fietsen kunnen spreken, want mijn wiel draait niet meer van de viezigheid die zich opgestapelde tussen het frame en het wiel. Maar ik hoor mensen rond mij lachen en grappen en blijkbaar sta ik alleen met deze gedachte. Dit vinden andere bikers leuk? Ik kijk om me heen aan de bevoorrading en spits mijn oren. Niemand klaagt. Er wordt hoogstens even geopperd dat het parcours er wel erg zwaar bij ligt vandaag, gevolgd door het zinnetje: “Maar dat is biken, daar doen we het voor!” “Nééééén,”, welt het vanuit mijn tenen in me op: “dit is het NIET! Dit is niet biken, jullie weten gewoon niet beter!” Ik kan me nog net bedwingen, ze zouden het wellicht niet begrijpen. Op zondag de fiets buiten halen om een streep door de modder te trekken, daar heb ik niets meer aan. Zelfs goed gezelschap kan het gevoel niet meer naar het positieve doen overhellen. Met veel goede wil probeer ik een lichtpuntje te zien, iets wat me vandaag een prettig gevoel geeft op de fiets, maar ik vind echt niets. Ik besluit zelfs voor de eerste keer in mijn fietscarrière de tocht af te snijden en recht naar huis te rijden. 

Wat bezielt me toch, ben ik teveel gewoon? Het antwoord is wellicht: ja. Ik ben niet verwend in de materiele zin van het woord, echter meer dan verwend, zeg maar op zijn Vlaams: ‘rot bedorven’, in de sensationele zin. Lusjes rijden op een vettig vlak biljartlaken, daar bedank ik voor. En toch worstel ik met de waarde die mijn ouders me in hun opvoeding hebben meegegeven: “Wie het kleine (heuveltje) niet eert is het grote (gebergte) niet weerd.” Zou ik dan toch nog niet helemaal rot (bedorven) zijn?